- Details
De lente of het voorjaar is een van de vier seizoenen.
De lente volgt op de winter en wordt gevolgd door de zomer. De lente begint op het noordelijk halfrond (meestal) op 20 maart en eindigt (meestal) op 21 juni. Op het zuidelijk halfrond begint de lente meestal op 22 september. Tijdens de lente worden in de noordelijker streken van het noordelijk halfrond de bomen veel groener en gaan veel planten bloeien; geleidelijk wordt het warmer en wordt de kans op vorst kleiner.
Het woord "lente" is een oude afleiding van lang en heeft betrekking op het lengen van de dagen. Het is verwant aan het Duitse Lenz en het Engelse lent, de veertig dagen durende vastentijd voor Pasen.
- Details
De herfst of het najaar is een van de vier seizoenen.
De Germaanse wortel harbista werd in het Oudhoogduits herbist, in het Middelhoogduits herbest en in het Oud-Fries en Middel-Nederlands hervest. Ook het Engelse woord harvest ("oogst") is verwant met onze naam voor dit seizoen.
"Herfst" wordt wel beschouwd als een van de moeilijkste rijmwoorden in de Nederlandse taal.[bron?] Drie pogingen om toch op herfst te rijmen zijn:
Drs. P: "De buren waren grimmig, zijn ouders diep gegriefd. En onder zijn collega's was hij ook al niet geliefd. De oude juffrouw Zomer, baas Voorjaar, meester Herfst. Ze riepen driewerf schande, juffrouw Zomer het driewerfst."
Onbekende dichter: "In de lente krijg ik billenkoek, zoals men dat doet in Lutjebroek. is het echter herfst, dan krijg ik het op z'n Wieringerwerfst."
Oorspronkelijk van Marcel Verreck maar later geclaimd door Drs. P., en vaak toegeschreven aan Ivo de Wijs en Pieter Nieuwint is deze: "In de winter en de herfst Zijn bejaarden op hun sterfst."
- Details
De zomer is een van de vier seizoenen
De oorsprong van de naam is waarschijnlijk afgeleid van het Middelnederlands somer en verwant aan het Oudsaksisch, Oudhoogduits en Oudnoords sumar.
- Details
De winter is een van de vier seizoenen in de gematigde en polaire streken.
Het afwisselen van de winter met de andere seizoenen wordt veroorzaakt door de schuine stand van de aardas. In de winter staat op het noordelijk halfrond de aardas van de zon af en in de zomer juist naar de zon toe. Op het zuidelijk halfrond is dit omgekeerd, zodat de winter zich daar juist afspeelt tijdens de zomer van het noordelijk halfrond. Het meest kenmerkend aan de winter is hierdoor, behalve de in vergelijking met andere seizoenen lage temperaturen, de korte dagduur.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de astronomische winter en de meteorologische winter.
Oorsprong en etymologie
Oorspronkelijk deelde men in de Germaanse streken het jaar in in slechts twee (zomer en winter) en later drie (zomer, winter en lente) seizoenen. Jaren werden geteld als winters (bijvoorbeeld na zeventien winters is na zeventien jaren).
Het woord winter stamt van het Oergermaanse woord *wintruz.
Het verwante Oudhoogduitse woord uuintar, wintar of uuntar, dat door het eerste Latijns-Duitse woordenboek Abrogans:
hyems. uuintar. tempestas. unuuitari. uel frigus. edho frost. Wordt gelijkgesteld met het Latijnse woord hiems in de betekenis van onweer (unuuitari) of vrieskou (frost), doch dat tegenwoordig als winter vertaald wordt. In nauwer aan het Nederlands verwante talen dan het Latijn is het woord vetr (Oudnoors), vintrus (Gotisch), winter (Engels en Oudengels, Duits, Deens). In de Indo-Europese taalgroep is het woord winter waarschijnlijk een cognaat van water, en is de winter dus te beschouwen als het natte seizoen.